Conferentiecentrum

Historische schets van het Egmontpaleis

Het Egmont- of Arenbergpaleis, het Kleine of Grote Egmonthuis zijn een voor een pareltjes van architectuur die het prestige en de grandezza uitmaken van het huidige;Egmont conferentiecentrum&rdquo. Hun oorsprong ligt in hartje Brussel in de Zuidelijke Nederlanden, de wieg van België en van Europa. Dit paleizencomplex is de stenen getuige van vijfhonderd jaar geschiedenis. De opeenvolgende eigenaars en gasten waren allen - op enkele zeldzame uitzonderingen na - vredesgezanten!

De geschiedenis van de bewoners volgend kan de geschiedenis van de gebouwen in vier periodes worden onderverdeeld.

De Egmontperiode: van de 16de tot de 18de eeuw

Het eerste huis werd in 1532 gebouwd in opdracht van Françoise van Luxemburg, de weduwe van graaf Jan Egmont en moeder van de beroemde graaf Lamoral Egmont, militaire chef, diplomaat, ondertekenaar van het Verbond der Edelen en zoenoffer van graaf Alba[*]. Deze woonst heette nu eens het “Luxemburghotel”, dan weer het “Kleine Egmonthuis”. Afgezien van enkele zuilen op het einde van het Egmontpark – nabij een oude ijskelder – rest er niets meer van het gebouw dat in 1892 werd gesloopt. Met het “Kleine Egmonthuis” doelt men vandaag op de rechter vleugel van het paleis dat de hoek vormt van de Kleine Zavel en de Wolstraat.

Het huidige paleis staat op de plaats van een imposant gotisch gebouw van het einde van de 15de eeuw dat Françoise van Luxemburg in 1547 kocht en dat tot in 1752 bewaard bleef. Om het van het andere gebouw te kunnen onderscheiden, werd het het “Grote Egmonthuis” genoemd.

Tussen deze twee herenhuizen in bevond zich een straat die van de Zavel naar de vestigingsmuren van de stad (de huidige Waterloolaan) liep. De eigenares die haar gronden wenste te herverkavelen, kreeg de toelating hiervoor op voorwaarde dat ze een doorgang liet; ze liet een “verbindingshuis” bouwen met een grote poort die toegang gaf tot de “erfdienstbaarheid”. Aan de kant van de Wolstraat bestond het geheel uit een reeks “renaissance”gevels die geen rechte gevellijn vormden. Ze waren in baksteen opgetrokken en met witsteen versierd.

Het herenhuis lag niet ver van het Paleis van Margaretha van Parma en grensde aan het Kuilenburghuis. Die drie gebouwen samen vormden een plaats die tekenend was voor de gedoemde politieke situatie van monarchistische gevoelens voor Filips II, het onafhankelijkheidsstreven, katholicisme en calvinisme... Deze onhoudbare situatie kostte het leven aan graaf Lamoral van Egmont en leidde tot de verwoesting van het Kuilenburghuis. Op de ruïnes van dit gebouw werd in het begin van de 16de eeuw het klooster van de ongeschoeide Karmelieten opgericht. Met veel moeite slaagden de erfgenamen van Lamoral er tenslotte in het eigendom te vrijwaren van de wraaklust van de bezetter.

Daarom zag de familie Egmont zich  tijdens de 17de eeuw genoodzaakt het Paleis aan verschillende families te verhuren: eerst aan de familie Croy, dan aan de Württembergers en aan de markies van Prié, gevolmachtigd minister van de Nederlanden, en tot slot in 1729 aan naaste familie: de Arenbergfamilie.

De aanwezigheid van de hertogen van Arenberg

In 1752 wordt Leopold van Arenberg na financiële transacties eigenaar van het “Kleine Egmonthuis”, dat jarenlang was verhuurd, en tenslotte van het “Grote Egmonthuis”. Met deze aanwinst kwam er voor de Arenbergfamilie een einde aan om en bij 60 jaren omzwervingen tussen het Arenberghuis – in de gelijknamige straat – dat zwaar werd beschadigd tijdens de beschietingen van Brussel door de troepen van maarschalk de Villeroy (in 1695), het kasteel van Edingen en – bij de terugkeer naar Brussel – het Oranje-hotel.

Deze familie had een gunstige invloed op het domein. Ze voegde de twee Egmonthuizen definitief samen en financierde tal van inrichtingen.

De grote gotische toren die de Zavelwijk domineerde, verdween. Er werd een ruime ingangspartij gebouwd – toen in een halve boog – die op het ereplein uitkwam. Het hoofdgebouw dat aan de straatkant afgebroken was, werd heropgebouwd en achteraan uitgebreid. De classicistische stijl van het huidige gebouw werd voor het eerst toegepast bij de bouw van de vleugel die op de tuinen uitkwam – de vertrekken van de Arenbergs – en werd geleidelijk overgenomen in de andere vleugels. Servandoni, de beroemdste architect waarop de hertogen van Arenberg beroep deden, had ook oog voor de aanleg van de tuinen: een trap gaf uit op het park met achteraan het Grasveld van het Everzwijn, de tuin tussen de bibliotheek – de “centrale” vleugel – en de manege – nu de grote conferentiezaal van het paleis. Van hieruit heeft men nog steeds de mooiste aanblik op het gebouw.

Het paleis wordt onder het Spaanse bewind in beslag genomen en tijdens de contrarevolutie valt het in Franse handen. In 1794 rukken de Franse troepen daags na de slag bij Fleurus Brussel binnen. De Arenbergfamilie die zeer actief betrokken is bij de Brabantse revolutie, wordt gedwongen de stad te verlaten. Haar goederen worden verbeurd verklaard en pas in 1800 onder het Consulaat kan ze naar Brussel terugkeren en de opheffing van het beslag verkrijgen… De hertog Louis-Engelbert wordt van de emigrantenlijst geschrapt, sluit zich aan bij het Keizerrijk en vertrekt naar Parijs waar hij een nieuw “Arenberghuis” opent. Hij breidt zijn eigendom in Brussel uit, wat ten nadele is van de Karmelietenkerk omdat op het voorplein ervan later de linkervleugel van het paleis wordt opgetrokken, “het Kleine Arenberghuis” of het “Huis van Prins Paul”. Het centrale gedeelte wordt dan omgebouwd tot bibliotheek en op de verdieping wordt de grote Balzaal ingericht, de huidige wit-gouden Spiegelgalerij.

Stad Brussel - Openbaar domein (1918 – 1964)

Op het einde van de eerste wereldoorlog, in oktober 1918, wordt het Egmontpaleis verkocht aan de stad Brussel voor een bedrag van ongeveer 9 miljoen Belgische frank (223.104,00 €). Gedurende een lange periode had de stad Brussel er niet echt een bestemming voor: een restaurant voor ambtenaren? Scoutslokalen? Een cultureel centrum?.. Geen enkel plan werd uitgevoerd en de gebouwen die pas gerestaureerd waren na een eerste brand in 1892, werden – in 1927 en in 1959 – opnieuw door brand geteisterd, maar, wat nog veel erger is, ze werden niet onderhouden en vervielen. Het Egmontpaleis geraakte volledig uit de belangstelling, tot de Belgische regering er oog voor kreeg.

Eigendom van de Belgische Staat – Internationaal Conferentiecentrum (1964 tot nu)

Op initiatief van Paul Henri Spaak, minister van Buitenlandse Zaken, die op zoek was naar een prestigieus gebouw om het buitenlandse beleid van België luister bij te zetten, besliste de Belgische regering in 1964 het Egmontpaleis, niet ver van de “Quatre Bras”, te kopen waar het departement Buitenlandse Zaken was gehuisvest.

Ze kocht het gebouw van de stad Brussel voor een bedrag van 99 miljoen Belgische frank (2.231.000,00 €) en voerde zeven jaar lang omvangrijke werkzaamheden uit voor de restauratie en verfraaiing van het paleis.

Het Egmontpaleis, zoals het vandaag algemeen wordt genoemd, is samen met Hertoginnedal en enkele schitterende ambassadegebouwen in de wereld een van de mooiste pronkstukken van het Belgische diplomatieke erfgoed. In het paleis worden hoge buitenlandse gasten ontvangen, er worden internationale conferenties gehouden en in een deel ervan bevinden zich de administratieve diensten van het Protocol van Buitenlandse Zaken.

[*] Een standbeeld ter nagedachtenis aan de onthoofding in 1568 van de graven Egmont en Hoorn staat op de Kleine Zavel, tegenover het ereplein van het Egmontpaleis.